We lazen over mensen die bang waren om naar Griekenland te gaan. ‘Stel dat er opeens een staking uitbreekt op het vliegveld,’ vertelde een vrouw in een krantenartikel. ‘Mwuhahaha!’ lachten we smalend. ‘Wat een angsthazen! Dan kun je wel niks meer doen.’ Na een belabberde zomer, met veel regen en chagrijnige hoofden, smachtten we naar zon en dus verruilden we grauw en grijs voor blauw, oogpijnigende witte huizen en gastvrije Grieken, die ons in elke winkel een ouzo inschonken. Ja, wij durfden wel! Zo zuidelijk en zo lang mogelijk. Op naar Kreta!
‘Kalimera!’ een warmhartige receptioniste overhandigde ons de sleutel. Niet zo’n stom pasje waarvan je altijd bang bent dat-ie het niet doet, maar een lekkere ouderwetse, huiselijke sleutel. En vanzelfsprekend. Dit hotel, uitgestrekt over een heuvel, was in handen van echte Grieken, die het authentieke, traditionele karakter wilden behouden. Slaapdronken van als vee naar onze bestemming geloodst te zijn, volgden we het kronkelpaadje langs zandkleurige laagbouw en citrusvruchten, richting het zwembad. Achter de bar stond een man met een uitgestreken gezicht.
‘Hello!’ zeiden we vrolijk. De man gromde. Als kleine kinderen, die het hele jaar door niet hadden gezwommen, sprongen we direct het water in. We spartelden, deden wedstrijdjes onder water zwemmen en op luchtbedden. Wat was het warm. We namen een slok uit onze fles water. ‘It is not allowed to bring your own drinks and food,’ zei de barman onmiddellijk en knikte naar een bordje met dezelfde lading. ‘En zeker ook niet om te lachen!’ riepen we. Waar hadden ze dat stuk verdriet vandaan gehaald? Deze albinogriek. We gingen verder met onze luchtbeddenwedstrijd. ‘Het is niet toegestaan om te winnen!’
Inmiddels had zich een rij gevormd rondom de bar. Een gevulde dame plofde neer op het strandbed naast ons. ‘Wel lekker rustig zo hè, buiten het hoogseizoen?’ vroeg ik. ‘Nou, dat ligt eraan,’ antwoordde de duidelijk Noord-Hollandse. ‘Als je hier de hele dag staat, zoals Barry, dan is het helemaal niet zo leuk.’ En ze verdween achter haar doktersroman. Het was duidelijk, Barry was immens populair hier en wij delfden het onderspit. De telefoon rinkelde. ‘Privet!’ antwoordde mijn vriend. Mijn overzorgzame schoonmoeder: of we goed en wel waren gearriveerd. Een Russische riedel volgde. Onmiddellijk draaiden alle hoofden onze richting uit. Die meneer gaat vanavond het buffet plunderen, las je in hun ogen.
Solidair als Barry was met zijn fanclub, beëindigde hij acuut de Griekse Bouzoukiklanken en zette Frans Bauer-achtige muziek op. ‘Jouw blauwe oohoohoogen!’ jodelden de fans en hieven hun Heineken. ‘Zo blauw als de zeeheehee!’ vervolgde Barry solo. Oepos. Barry bleek een kaaskop! We verstijfden. Het was niet dat we hem niet als medelander hadden kunnen inschatten, maar meer dat we onszelf beschouwden als mensen die niet in dit soort vakantieoorden terecht kwamen. De rest van ons verblijf waren we niet meer welkom bij het zwembad. Die nacht betrad een kakkerlak ons appartement. ‘Zou Barry…?’ We twijfelden geen moment en verdronken de indringer in het zwembad. Een onrustige slaap volgde.
Geef een reactie